Den Haag-Vogelwijk
Botanisch onderzoek aan een veenafzetting gedateerd in de Brons- en IJzertijd
Rapportnummer 539
| Publicatiedatum 01 oktober 2011
Auteur Beurden, L. van,
Tussen 2009 en 2011 is door de afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer van de gemeente Den Haag een Archeologische begeleiding uitgevoerd in een deel van de Vogelwijk in Den Haag. Reden hiervoor was dat door de werkzaamheden ten behoeve van de vernieuwing van het rioolstelsel in dit deel van de wijk (plangebied Vogelwijk-fase 2) de bodem en dus ook de daarin aanwezige archeologische resten verstoord zouden worden. Bij de waarnemingen is ter hoogte van de kruising Patrijslaan en Sijzenlaan (zie figuur 1) een circa 70 centimeter dik pakket veen aangetroffen dat met behulp van profielbakken is bemonsterd voor pollenonderzoek. Door middel van pollenonderzoek aan het veenpakket kan de vegetatie op het veen en mogelijk ook op de nabijgelegen strandwal worden gereconstrueerd.
Koolstofdatering van drie verschillende niveaus uit het veenpakket toont aan dat het veen op deze drie niveaus is gevormd in de tweede helft van de Bronstijd (zie verder). De basis van het veen is niet gedateerd, maar ligt circa tien centimeter onder het onderste gedateerde niveau en zal daarom vermoedelijk niet ouder zijn
dan de Midden-Bronstijd. De top van het veen die circa 30 centimeter boven het bovenste gedateerde niveau ligt zal vermoedelijk niet jonger zijn dan IJzertijd.
Vanaf de Bronstijd zijn vanwege de hoge grondwaterstand en veenvorming de mogelijkheden voor permanente bewoning in het gebied niet zo goed. Alleen op de hogere delen van de strandwallen en de Oude Duinen is permanente bewoning mogelijk. Eerder onderzoek heeft een aantal vindplaatsen uit de Brons- en IJzertijd opgeleverd (zie figuur 2). Het pollenonderzoek aan het veen in de Vogelwijk levert mogelijk nieuwe aanwijzingen voor bewoning in het gebied in de Bronstijd op.
Dateringsonderzoek aan het veen aangetroffen ter hoogte van de kruising Patrijslaan en Sijzenlaag laat zien dat de aanvang van de veengroei vermoedelijk in de Midden-Bronstijd valt. De top van het veen kan waarschijnlijk in de Midden- of Late-IJzertijd worden geplaatst. Het pollen van haagbeuk is hiervoor een bevestiging.
Uit het pollen- en macrorestenonderzoek komt naar voren locaal een open moerasveen aanwezig was waar varens, zegge en mogelijk riet domineerden. Het milieu was matig voedselrijk tot plaatselijk vrij voedselarm en zwak zuur. Aanvankelijk werd het veen mogelijk beweid. In de IJzertijd hebben berken of op het veen zelf of op de nabij gelegen strandwal gegroeid.
In de omgeving van het veen vond bewoning plaats, de nabijgelegen strandwal vormt hiervoor een goede locatie. Op deze strandwal waren waarschijnlijk de akkers gelegen. Hier een daar zullen delen begroeid zijn geweest met struwelen en bosschages. Het aandeel aan eik lijkt in de loop der tijd licht af te nemen, wat zou kunnen betekenen dat op de strandwal het aandeel aan bomen in de loop der tijd licht afnam. Evenals het veen, lijken ook de hoger gelegen, drogere gronden te zijn beweid.