Breda-Digit-Parc
pollen en macroresten uit sporen uit de Late-Middeleeuwen en Nieuwe Tijd
Rapportnummer 516
| Publicatiedatum 14 maart 2011
Auteur Beurden, L. van,
In 2008 is door BAAC bv een Definitief Onderzoek uitgevoerd in het plangebied Digit-Parc in de gemeente Breda. Daarbij zijn twee vindplaatsen onderzocht. Vindplaats 1 betreft sporen van een prehistorisch erf, de schans van Spinola (1625 na Chr.) en grondbewerkingssporen uit minimaal twee perioden (Late-Middeleeuwen/Nieuwe tijd). Vindplaats 2 betreft sporen van laat-middeleeuwse bewoning (werkput 11) en sporen van bewoning met agrarisch karakter met verschillende fasen in de Late-Middeleeuwen/ Nieuwe tijd.
Gezien de hoge grondwaterstand in het gebied is organisch materiaal van de vindplaats goed bewaard gebleven. Uit verschillende grondsporen, waaronder waterputten, greppels, kuilen en een potstal zijn monsters genomen voor pollen- en macrorestenonderzoek. Een deel van de monsters (zie figuur 1 en 2) is in 2010 en begin 2011 geïnventariseerd. Naar aanleiding van de resultaten van deze inventarisatie zijn monsters geselecteerd voor analyse. Deze monsters zijn, met uitzondering van het pollen- en macrorestenmonster uit een greppel en poel bij de schans van Spinola, alle afkomstig uit sporen die behoren tot vermoedelijke restanten van gefaseerde bewoning met agrarisch karakter in de Late-Middeleeuwen/Nieuwe tijd.
Vraagstellingen bij het pollen- en macrorestenonderzoek hebben betrekking op de voedingsgewoonten, het landschap, het gebruik van plaggen en de functie van de diverse structuren.
Boekweit, gerst, rogge en broodtarwe behoren tot de graangewassen die bij de toenmalige bewoners bekend waren. Het botanisch onderzoek heeft resten opgeleverd die wijzen op lokale verbouw van rogge en vermoedelijk ook gerst. Ook de vele boekweitdoppen en de aanwezigheid van pollen van dit gewas wijzen op locale verbouw. Naast graangewassen hebben de toenmalige bewoners waarschijnlijk biet, peen, selderij, citroenmelisse, peterselie en wijnruit gekweekt in een moestuin. Deze moestuin was mogelijk omgeven met een buxushaag.
De moestuin was waarschijnlijk gelegen in de omgeving van het greppelsysteem, getuige de locatie van de vondsten. Het botanisch onderzoek heeft geen duidelijke aanwijzingen over de functie van deze greppels opgeleverd. Een rootfunctie valt niet uit te sluiten. De resten van vlas en hennep in een van de kuilen, vormen mogelijk een aanwijzing dat roten van vlas en eventueel hennep plaats heeft gevonden.
Het macrorestenonderzoek heeft een breed spectrum aan geconsumeerde fruitsoorten opgeleverd, te weten vijg, appel, kers, pruim, rozenbottel, braam, framboos, vlier, druif en mogelijk zuurbes. Ook zijn walnoten en hazelnoten gegeten. Walnoten en hazelnoten groeiden op het erf, evenals braamstruiken. Mogelijk heeft op het erf ook een kersen- of pruimenboom gestaan. De gegeten vijgen en druiven zijn vermoedelijk afkomstig uit zuidelijkere landen. Ze zijn waarschijnlijk in gedroogde vorm op markten gekocht.
In de omgeving van de nederzetting waren droge (grazige) heiden aanwezig, waar de toenmalige bewoners plaggen hebben gestoken ter versteviging van waterputten en als bedekking voor de potstal. In de potstal gebruikte men ook plaggen die vermoedelijk uit de omliggende beekdalen afkomstig waren.