Onderzoek aan botanische resten uit de IJzertijd, Laat-Romeinse tijd en Middeleeuwen van de vindplaats Holtum-Noord
Rapportnummer 413
| Publicatiedatum 01 juni 2009
Auteur Beurden, L., van
Het macrorestenonderzoek van Holtum-Noord heeft alleen verkoolde zaden opgeleverd. Onverkoolde zaden zijn vanwege de ligging van de onderzochte monsters boven de grondwaterspiegel niet bewaard gebleven. De aangetroffen onverkoolde zaden zijn van subrecente ouderdom en zijn buiten beschouwing gelaten.
Het onderzoek aan de monsters uit de IJzertijd toont aan dat de toenmalige bewoners gerst, pluimgierst, emmertarwe, spelttarwe, erwt en mogelijk duivenboon hebben geconsumeerd. Van huttentut werden mogelijk de oliehoudende zaden gebruikt. De aangetroffen cultuurgewassen zijn gewassen die algemeen voorkomen in de IJzertijd.
Hoewel aanwijzingen hiervoor in het zadenspectrum niet of nauwelijks aanwezig zijn, is het gezien de context zeer waarschijnlijk dat men de gewassen locaal heeft verbouwd. De vele kafresten in de mogelijke haardkuil kunnen als huishoudelijk afval worden geïnterpreteerd. Mogelijk is dit afval doelbewust in de haard verbrand.
Het akkeronkruidspectrum is niet erg rijk, maar vermoedelijk waren de akkers op
voedselrijke gronden gelegen.
Over de voedingsgewoonten van de bewoners van de Laat-Romeinse nederzetting heeft het botanisch onderzoek het volgende opgeleverd. Gerst, emmertarwe, spelttarwe,rogge en vermoedelijk haver behoorden tot het granenspectrum van de toenmalige bewoners. Verder toont het onderzoek de consumptie van hazelnoten, gewone vlier en mogelijk duivenboon aan. Eventueel kan vijg aan dit voedselspectrum worden toegevoegd, maar over de ouderdom van een enkele vondst van vijg bestaan twijfels.
De grote hoeveelheid kafresten van rogge, die is aangetroffen in een hutkom, kan als dorsafval worden geïnterpreteerd. Mogelijk is in de directe omgeving van de hutkom graan gedorst en heeft men het (dors)afval verbrand. Het dorsafval kan ook doelbewust in de hutkom zijn verbrand als brandstof. De aanwezigheid van dorsafval van rogge geeft aan dat rogge locaal werd verbouwd. Vondsten van (relatief grote hoeveelheden) rogge in laat-Romeinse contexten beneden de grote rivieren blijken in relatie te kunnen worden gebracht met de aanwezigheid van Germaanse kolonisten.35 De roggevondst in Holtum-Noord toont dus, net als de aanwezigheid van hutkommen, ook aan dat de toenmalige bewoners een Germaanse oorsprong hadden.
Spelttarwe daarentegen is een gewas dat in de Romeinse tijd verbonden lijkt met de voedselrijke gronden van Zuid-Limburg. Vermoedelijk hebben de Germaanse kolonisten van Holtum de verbouw van dit gewas van de lokale bewoners overgenomen. Er zijn geen vondsten van spelt uit de Laat-Romeinse tijd bekend buiten Zuid-Limburg. Gerst en emmertarwe zijn gewassen die in de (Laat) Romeinse tijd vrij algemeen voorkomen.Wat betreft de omstandigheden op de akkers kan geconcludeerd worden dat deze vrijvoedselrijk zullen zijn geweest, wat niet verwonderlijk is gezien de kleiige ondergrond. Zaden van matig voedselrijke akkers zijn in de minderheid.
In de economie van de nederzetting uit de Volle Middeleeuwen (11e-12e eeuw)
speelden gerst, broodtarwe, emmertarwe, spelttarwe, rogge, vermoedelijk haver, tuinboon en vlas (lijnzaad) een rol, zo blijkt uit het zadenonderzoek. Het pollenonderzoek voegt daar nog boekweit, mogelijk hennep en walnoot aan toe. De aanwezigheid van hazelnootfragmenten en vlierpitjes geeft aan dat ook een deel van de voeding in het wild werd verzameld.
Resten van rogge en gerst worden veel aangetroffen in contexten uit de Volle
Middeleeuwen. Ook vondsten van emmertarwe en broodtarwe zijn in deze periode vrij algemeen. Vondsten van spelttarwe zijn daarentegen vrij zeldzaam. Dat geldt ook voor boekweit dat pas vanaf de 14e eeuw met meer regelmaat in archeologische contexten wordt aangetroffen. Vondsten van hop en hennep komen vanaf de 11e eeuw regelmatig voor.
Het zadenonderzoek toont aan dat broodtarwe en rogge locaal zijn verbouwd.
Broodtarwe is een gewas dat om goede gronden vraagt, in tegenstelling tot rogge dat vooral bekend staat als een gewas van arme (zand)gronden. De aanwezige
akkeronkruiden zijn voornamelijk afkomstig van soorten van voedselrijke gronden.
Zaden van onkruiden van matig voedselrijke akkers zijn nauwelijks aanwezig.
Waarschijnlijk werden de graangewassen, waaronder zowel broodtarwe als rogge, dus op voedselrijke kleiafzettingen in de omgeving verbouwd. Het onkruidspectrum uit de Middeleeuwen toont daarnaast aan dat de omstandigheden op de (randen van de) akkers plaatselijk vrij nat zijn geweest.
Het pollenonderzoek aan de vermoedelijke beekvulling laat zien dat de omgeving van de middeleeuwse nederzetting bestond uit een relatief open, bomenarm landschap. De vegetatie werd gedomineerd door grassen en kruiden. Waarschijnlijk groeiden lokaal enkele eiken. De vermoedelijke beek is aanvankelijk watervoerend geweest, maar viel in latere perioden vermoedelijk periodiek droog. Als gevolg van de verlanding van de vermoedelijke beek werd de lokale oevervegetatie (plaatselijk) vervangen door een vegetatie gedomineerd door elzen. Tegelijkertijd met de verlanding lijkt de intensiteit van de landbouw te zijn afgenomen.
Over de vegetatie in de omgeving van de nederzettingen uit de IJzertijd en Romeinse tijd kunnen door het ontbreken van goed geconserveerd pollen en onverkoolde macroresten geen uitspraken worden gedaan.