Terug naar overzicht

'Niet onaangenaam en sonder smaak' Een botanisch onderzoek naar de voedingsgewoonten in de Nieuwezijds Armsteeg, Dirk van Hasseltssteeg, Zeedijk, Prins Hendrikkade en Oudezijds Achterburgwal in Amsterdam (1400-1700)

Rapportnummer 193 | Publicatiedatum 01 januari 2004
Auteur Haaster H. van

Download rapport  Download rapport


Eind jaren `70, begin jaren '80 is op aan zestal locaties in het oude centrum van Amsterdam archeobotanisch onderzoek verricht.1 Daarna heeft dit type onderzoek bijna twee decennia stilgelegen totdat het in het nieuwe millennium als het ware opnieuw leven werd ingeblazen met onderzoeken in de Tichelstraat, Karthuizerstraat en Sint Jansstraat.2 Ondertussen is uit een groot aantal studies in andere steden in ons land gebleken wat de waarde van het ecologische bodemarchief is voor de beantwoording van een groot aantal vraagstellingen betreffende de stedelijke geschiedenis. Het beeld van de geschiedenis van de meeste Nederlandse steden is nog steeds vrijwel uitsluitend gebaseerd op traditioneel archeologisch en historisch onderzoek. Op belangrijke punten is dit beeld niet compleet. Zo ontbreken vooral veel gegevens over de voedingseconomie van de steden en gegevens over het lokale en regionale milieu. In een poging de lacunes in de kennis over voedingsgewoonten en milieuomstandigheden in Amsterdam weg te werken, zijn in 2003 in het kader van het project "achterstallig beerputonderzoek" van een zestal nieuwe locaties beerputmonsters onderzocht. Een overzicht van de onderzochte monsters wordt gegeven in Tabel 1. Tabel 1 Overzicht van onderzochte monsters voor botanisch onderzoek. locatie vondstnummer context volume datering Nieuwezijds Armsteeg Wey-95 Bp 5 5l 1400-1450 Dirk van Hasseltssteeg 12/14 NZK5-68 BP 1 5l 1475-1500 Dirk van Hasseltssteeg 12/14 NZK5-69 BP 1 5l ca. 1500 Zeedijk 11/13 ZDK-12 Bp 1 5l 1475-1525 Prins Hendrikkade 36 PH Z-21 5l 1525-1575 Oudezijds Achterburgwal 109 OZA6-30 Bp 5 5l 1650-17003. Methode Voor het onderzoek aan botanische macroresten (zaden, vruchten en andere relatief grote plantenresten) zijn de monsters eerst met water gezeefd over een set zeven met maaswijdten van 0.25, 0.5, 1 en 2 mm. De twee grootste fracties (1.0 en 2.0 mm) zijn in hun geheel onderzocht. Van de twee kleine fracties is een representatieve steekproef genomen. Voor de analyse is een opvallend-lichtmicroscoop met vergrotingen tot 50 x gebruikt. Vóór het zeven is uit elk monster een submonster genomen voor pollenanalyse. Doel van het pollenonderzoek was aanvullende informatie over de voedingsgewoonten te verkrijgen. Veel groenten en kruiden worden namelijk geoogst in een stadium waarin zich nog geen zaden aan de plant bevinden. Eigenlijk geldt dit voor alle blad-, stengel- en knolgewassen. De kans dat zaden van deze gewassen in beerputten terechtkomen, is dan ook klein. De ervaring leert dat veel groenten en keukenkruiden een grotere kans hebben om door middel van pollenonderzoek te worden aangetoond. De pollenmonsters zijn chemisch behandeld volgens een standaard methode.3 Dit werk is verricht door C.D. Troostheide van het Amsterdams Archeologisch Centrum. De pollenpreparaten zijn met een doorvallend-lichtmicroscoop met vergrotingen tot 1000 x geanalyseerd. Tijdens de analyse is alleen aandacht besteed aan het pollen van 1 Wieland Los 1966; Pals 1970, 1972a en b; Paap 1983; Van Dongen 1987.

Bedankt voor uw aanvraag, u ontvangt binnen enkele ogenblikken een e-mail met daarin de downloadlink.

Sluit venster

Download rapport

Vul om dit rapport te downloaden onderstaande gegevens in. U ontvangt direct een link per e-mail om het rapport te downloaden:






Op dit rapport rust nog een embargo, neemt u even contact met ons op?

Contact >