Botanisch onderzoek op een archeologische vindplaats te Eindhoven-Blixembosch (IJzertijd, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd)
Rapportnummer 577
| Publicatiedatum 01 maart 2012
Auteur Haaster, H. van & K. Hänninen
In de periode van 19 april tot en met 21 juli 2010 is door het Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond onderzoek verricht in het plangebied Blixembosch-Noordoost. Dit uitbreidingsplan bevindt zich in het uiterste noorden van de gemeente Eindhoven, iets ten zuiden van de oude kern van Son (figuur 1). De opgraving volgde op het proefsleuvenonderzoek dat in het najaar van 2009 op hetzelfde terrein heeft plaatsgevonden en waarmee werd aangetoond dat het terrein terecht op de archeologische waardenkaart van de gemeente Eindhoven staat. Uit onderzoek van historische bronnen blijkt dat het plangebied tot in de 20e eeuw bestond uit een afwisseling van heide (in het zuidoostelijke deel), bosjes en agrarisch gebied. In een groot deel van het gebied Blixembosch is de heide pas omstreeks 1900 ontgonnen. De heide heeft toen plaatsgemaakt voor akkers en weilanden. Vóór en tijdens de bouw van Blixembosch zijn archeologische terreinverkenningen uitgevoerd door verschillende amateur-archeologen. Er zijn ook 2 opgravingen uitgevoerd (Aanschot en Blixembosch). In het plangebied zijn in totaal 905 sporen aangetroffen waarvan er 144 tot één van de 18 structuren behoren die zijn gevonden. Bij deze structuren gaat het om 15 spiekers (uit verschillende perioden), één hooimijt, één hoofdgebouw (huis) uit de Late IJzertijd en één groot bootvormig huis uit de jaren circa 1025-1200. Verder is op het terrein één waterput gevonden. Het gaat hierbij om een plaggenput waarbij de plaggen waren gefundeerd op een geheel kompleet houten karrenwiel. Op basis van het aangetroffen aardewerk onderin de put wordt deze gedateerd tussen 1700 en 1800. Daarnaast is een aantal greppels aangetroffen, eveneens daterend uit verschillende perioden. Een deel ervan kan hoogstwaarschijnlijk, zoals ook bij het proefsleuvenonderzoek werd geconstateerd, teruggevonden worden op de oudste kadasterkaarten van omstreeks 1832. Tenslotte is een tiental leemkuilen gevonden. De aanwezigheid van een misbaksel van een baksteen in één van de kuilen duidt erop dat de uit de kuilen afkomstige leem bedoeld was voor de productie van bakstenen. Aannemelijk is dat dit een kleinschalige activiteit is geweest. De kwaliteit van de grondsporen is, op enkele ijzertijdsporen na, goed te noemen. Opvallend was dat de ijzertijdsporen die tot de plattegronden van enkele spiekers behoren nog niet zo ver uitgeloogd zijn als vaak in en rond Eindhoven het geval is. Hierdoor waren de sporen duidelijker zichtbaar dan normaal het geval is. Tijdens de opgraving zijn uit een aantal grondsporen monsters genomen voor onderzoek aan houtskool, botanische macroresten en pollen. De houtskoolmonsters zijn afkomstig uit paalkuilen van ijzertijdhuizen (5x) en een 11e/12e-eeuws huis (3x). De macroresten- en pollenmonsters zijn afkomstig uit de 18e-eeuwse waterput. De belangrijkste doelstelling van het macrorestenonderzoek was te achterhalen wat de voedingsgewoonten van 18e-eeuwse bewoners van het terrein waren. Daarnaast was de verwachting dat informatie zou kunnen worden verkregen over activiteiten die op het terrein werden uitgevoerd. We kunnen hierbij denken aan locale tuinbouw, het houden van dieren of bepaalde ambachtelijke activiteiten. Het doel van het pollenonderzoek was aanvullende informatie te verkrijgen over de locale milieuomstandigheden en menselijke activiteit, evenals gegevens over het landschap in de iets wijdere omgeving van de nederzetting. Het doel van het houtskoolonderzoek was informatie te verkrijgen over het gebruikte bouwhout.