Terug naar overzicht

Archeobotanisch onderzoek aan prehistorische sporen van Haarlem-Kweektuinen en een sloot van Huis ter Kleef

Rapportnummer 1087 | Publicatiedatum 31 oktober 2018
Auteur Verbruggen, F.

Download rapport  Download rapport


Aan de rand van de Kweektuin te Haarlem wordt een watergang gegraven ten behoeve van een Eco-Aqua Park en waterspeeltuin. Aangezien de ontgravingswerkzaamheden die daarbij gepaard gaan, archeologische resten in de ondergrond zullen verstoren of vernietigen, is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. In dat kader heeft Hollandia archeologen in 2016 een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven met een doorstart naar een archeologische opgraving uitgevoerd in het plangebied Huis ter Kleef. Bij het archeologisch onderzoek zijn onder andere sloten gevonden die in relatie staan tot het kasteelterrein Huis ter Kleef, dat vermoedelijk zijn oorsprong vindt in de dertiende eeuw. Het slot werd tijdens de Tachtigjarige Oorlog in 1573 onder bevel van de hertog van Alva opgeblazen.
Naast de sporen in relatie tot Huis ter Kleef, zijn in het plangebied ook diverse prehistorische sporen aangetroffen. Om een goed beeld te krijgen van de lithostratigrafische bodemopbouw in het plangebied is deze weergegeven op de geologische kaart. Zo bestaat de natuurlijke bodemopbouw van het plangebied uit strandwalafzettingen bestaande uit oud duinzand (S1000). De top van de strandwalafzettingen bevindt zich lager in het noordwestelijk deel van het plangebied (minimaal -1,70 m -NAP) dan in het zuidoostelijk deel (minimaal 0,44 m -NAP). Een OSL-datering van de top van de strandwal in werkput 4 resulteerde in een datering van 2430 ± 24 v.Chr.
In werkput 6, in het zuidoostelijk deel van het plangebied, bevond zich onder de strandwalafzettingen een humeuze laag die als mogelijk resultaat van bodemvorming in de top van de strandwal kan worden geïnterpreteerd (S1010).
Op het oud duinzand is een ca. 10-cm dikke kleilaag afgezet (S1300). Op basis van het lengteprofiel van werkput 5 kon vastgesteld worden dat waar kleiafzettingen afwezig waren, een grijsbruine licht humeuze zandlaag aanwezig was, welke geïnterpreteerd is als mogelijke akkerlaag (S1100). Hierbij moet opgemerkt worden dat de mogelijke akkerlaag in het profiel ten dele over de kleilagen loopt alvorens te verdwijnen. Hieruit is geconcludeerd dat de kleilaag ouder is dan de mogelijke akkerlaag. Een 14C-datering aan botmateriaal dateert S1100 in de periode tussen 2201 en 2016 v.Chr. en daarmee in het laat-neolithicum B. Aan de onderkant van S1100 bevinden zich eergetouwkrassen (S37) die noordwest-zuidoost en noordoost-zuidwest georiënteerd zijn en zich op een niveau tussen 1,35 en 1,45 m -NAP bevinden. Op de klei en mogelijke akkerlaag heeft zich een veenpakket ontwikkeld van minimaal 40 cm dikte (S1200), welke aan de hand van een 14C-datering is gedateerd in de midden- tot late bronstijd (1300-1000 v.Chr.).
Eén van de sloten (S17) van Huis ter Kleef, welke dateert in de vijftiende/zestiende eeuw, is bemonsterd voor archeobotanisch onderzoek. Hetzelfde geldt voor de mogelijke bodem in de strandwalafzettingen (S1010), de strandwalafzettingen (S1000), de kleilaag (S1300) en de basis van de mogelijke akkerlaag met de eergetouwkrassen (S37) en het veen (S1200). Bij het archeobotanisch onderzoek ligt het zwaartepunt op microscopische organische resten. Deze resten worden ook wel palynologische resten genoemd en omvatten pollen, sporen en zogenaamde niet-pollen palynomorfen, of NPP’s. Palynologische resten zijn klein (in de orde van tientallen micrometers), licht en worden in groten getale geproduceerd. Dit maakt dat ze bijzonder goed verspreiden door de lucht, of via water of insecten. Aan de hand van palynologisch onderzoek (ook wel bekend als ‘pollenonderzoek’) kan dan ook inzicht verkregen worden in de regionale en lokale vegetatie in het verleden. Palynologisch onderzoek wordt vaak ingezet om het biotische landschap en veranderingen daarin door de tijd te reconstrueren.
Ter ondersteuning van het palynologisch onderzoek zijn uit hetzelfde monster de botanische macroresten (veelal zaden en vruchten) onderzocht. Macroresten zijn groter (in de orde van millimeters) en zwaarder dan pollen. Zaden verspreiden dan ook in het algemeen over minder grote afstanden dan pollen. Bovendien produceren planten veel minder zaden dan stuifmeel. Macroresten zijn daarmee vooral indicatief voor de lokale vegetatie die zich in de nabijheid van de onderzochte context bevond. Bij archeologische sporen moet echter rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat er naast natuurlijke depositie ook sprake kan zijn van antropogene input, bijvoorbeeld in de vorm van huishoudelijk afval of dorsafval dat al dan niet bewust in sporen terecht is gekomen. Onderzoek aan zaden kan daarom ook een belangrijke bijdrage leveren in het beantwoorden van vragen omtrent de voedingsgewoonten van de vroegere bewoners van het huidige plangebied.

Bedankt voor uw aanvraag, u ontvangt binnen enkele ogenblikken een e-mail met daarin de downloadlink.

Sluit venster

Download rapport

Vul om dit rapport te downloaden onderstaande gegevens in. U ontvangt direct een link per e-mail om het rapport te downloaden:






Op dit rapport rust nog een embargo, neemt u even contact met ons op?

Contact >