Terug naar overzicht

Macroresten- en pollenonderzoek aan Romeinse sporen van vindplaats Uden-Noord

Rapportnummer 566 | Publicatiedatum 01 augustus 2011
Auteur Beurden, L. van,

Download rapport  Download rapport


In de periode november 2009 – april 2010 is door Archol BV in opdracht van de gemeente Uden een Definitief Archeologisch Onderzoek (DO) uitgevoerd in het plangebied Uden-Noord/Hengstheuvel. Tijdens dit onderzoek zijn sporen uit de Late-IJzertijd (vindplaats 2), de Romeinse tijd (vindplaats 1) en de Middeleeuwen/Nieuwe tijd (vindplaats 3) aangetroffen. Uit de verschillende sporen grondmonsters verzameld voor onderzoek aan botanische macroresten en pollen. Door middel van botanisch onderzoek kan informatie worden verkregen over de voedingsgewoonten en agrarische activiteiten van de toenmalige bewoners en over de vegetatie op en in de omgeving van de nederzetting.
Het botanisch onderzoek richt zich op de Romeinse tijd. Van deze periode zijn vrijwel complete erven met de daarbij behorende gebouwen, afvalkuilen en waterputten opgegraven. Om een beter begrip te krijgen van de locaties waar activiteiten met betrekking tot oogstverwerking en voedselbereiding plaatsvonden, is hoog ingezet op het botanisch onderzoek. In eerste instantie zijn 86 macrorestenmonsters en 20 pollenmonsters geselecteerd voor een botanische waardering. Ondanks het grote aantal grondmonsters zijn de resultaten van de macrorestenwaardering zeer mager te noemen. Slechts zes van de 86 monsters zijn geschikt en geselecteerd voor analyse. Het betreft een monster uit een paalgat van huis 10, een monster uit een palenrij en vier monsters uit waterputten 4, 5 en 6. De pollenmonsters zijn over het algemeen rijk aan goed geconserveerd pollen. Analyse van drie van de 15 pollenmonsters werd zinvol geacht. Deze zijn afkomstig uit waterput 1, 4 en 5. Figuur 1 geeft een overzicht van alle sporen van vindplaats 1 en de locatie van de analysemonsters.

Het botanisch onderzoek aan sporen van de inheems-Romeinse nederzetting heeft wat cultuurgewassen betreft de aanwezigheid van gerst, emmertarwe, pluimgierst, duivenboon, vlas en mogelijk haver aangetoond. De aanwezigheid van rogge is niet indicatief voor verbouw van deze soort. Waarschijnlijk groeide rogge als onkruid tussen het graan. In een van de monsters is mogelijk een fragment van biet gevonden. De determinatie is echter, vanwege een slecht conservering, verre van zeker.
Alleen van gerst en vlas zijn resten aangetroffen die indicatief zijn voor locale verbouw. Voor de overige resten is daar geen bewijs voor. Het onkruidspectrum toont aan dat op de nederzetting (moes)tuinen aanwezig waren. Akkers waren gelegen op hoger gelegen, droge, matig voedselrijke (zure) zandgrond, maar mogelijk werden ook de wat lager gelegen gronden waar de bodem plaatselijk vrij nat was, voor akkerbouw gebruikt.
De omgeving van de nederzetting werd gekenmerkt door een open landschap waar droge heidevegetaties domineerden. Vermoedelijk bevonden zich ten westen en/of zuiden van de nederzetting, op de lager gelegen, nattere gronden, vegetaties waar elzen voorkwamen.

Bedankt voor uw aanvraag, u ontvangt binnen enkele ogenblikken een e-mail met daarin de downloadlink.

Sluit venster

Download rapport

Vul om dit rapport te downloaden onderstaande gegevens in. U ontvangt direct een link per e-mail om het rapport te downloaden:






Op dit rapport rust nog een embargo, neemt u even contact met ons op?

Contact >